Kansengelijkheid (deel 2): Wat kunnen we leren van de Thora en het vroege christendom?

Kansenongelijkheid gaat over een ongelijke toegang tot bestaansmogelijkheden. In de oudtestamentische, agrarische samenlevingen was de toegang tot grond bepalend voor iemands bestaansmogelijkheden. Om te zorgen dat bestaansmogelijkheden niet structureel aangetast werden, staan er in de Thora dan ook allerlei regels rond eigendomsverhoudingen. Wat zijn hedendaagse lessen die wij kunnen leren over kansenongelijkheid? We interviewden prof.dr. Kees van der Kooi, voormalig hoogleraar systematische theologie aan de Vrije Universiteit en tegenwoordig betrokken bij het Erasmus Economics & Theology Insitute (EETI).

Van der Kooi: “Kansenongelijkheid betekent dat de toegang tot levensbronnen, tot bestaansmogelijkheden, niet voor iedereen gelijk is. Toegang tot bestaansmogelijkheden had in oudtestamentische samenlevingen vooral te maken met eigendom. Er wordt in de Joodse Thora, de wetboeken van het Oude Testament, duidelijk gemaakt dat de mens nooit de absolute eigenaar van iets is, maar dat hem levensmogelijkheden zijn gegund. De ene mens is daarbij met meer mogelijkheden begiftigd dan de ander.”

Herstel van eigendomsverhoudingen in de Thora

Het Oude Testament is volgens Van der Kooi enorm kritisch op de situatie dat iemand geen kans meer heeft om te leven van de vruchten van de aarde. Dat is namelijk de ultieme aantasting van iemands bestaansmogelijkheden. Om deze situatie te voorkomen, werden in de Thora onder andere het sabbatsjaar en het jubeljaar voorgeschreven. Eens in de zeven jaar, in het sabbatsjaar, was het verboden om schulden te innen en moest de aarde een jaar lang braak liggen. “In dat jaar kwam de aarde op adem en kreeg het opnieuw toegang tot zijn eigen mineraalbronnen. De oogst van de gewassen die uit zichzelf opkwamen, was bestemd voor de armen en de wilde dieren.”

In het jubeljaar dat eens in de vijftig jaar na zeven sabbatsjaren gevierd werd, werden mensen die zichzelf noodgedwongen hadden verkocht als slaaf vrijgelaten. Ook werden alle schulden kwijtgescholden. “In dit jaar werden dus de initiële eigendomsverhoudingen hersteld. De achterliggende gedachte was dat het onrechtvaardig is om mensen voortdurend in een situatie van ongelijkheid te laten leven. Waarschijnlijk heeft het jubeljaar overigens nooit gefunctioneerd zoals het bedoeld was,” aldus de theoloog.

Het vroege christendom

Van der Kooi: “Als het om sociale filosofie en wetgeving gaat, dan is het Nieuwe Testament veel minder specifiek dan het Oude Testament. De verhouding van mens tot mens en van de mens tot God wordt in het Nieuwe Testament geherformuleerd. De toegang tot het heil, tot God als bron van heil, wordt universeel. In die zin is er sprake van het opheffen van kansenongelijkheid. Niet-Joodse volkeren krijgen evenveel toegang tot het heil als het Joodse volk.”

Ongelijkheid is net per se verkeerd, maar het moet wel altijd dienstbaar zijn.

Hoewel het Nieuwe Testament dus een andere focus heeft, blijven veel oudtestamentische waarden overeind. Er wordt erkend dat wat mensen aan talenten en vermogen hebben van God komt. Professor van der Kooi: “Niet iedereen heeft daarbij hetzelfde gekregen, er is diversiteit. Ongelijkheid is dus niet per se verkeerd. Het gaat pas verkeerd als ongelijkheid niet gebruikt wordt om de gemeenschap of de ander te dienen, maar alleen om een bestaan voor jezelf op te bouwen. Ongelijkheid moet dus altijd dienstbaar zijn. Zo bezien had Adam Smith met zijn visie op arbeidsverdeling gelijk: we hoeven niet allemaal hetzelfde te doen, we kunnen onze arbeid ook verdelen om elkaar daarmee te dienen.”

In zowel het Oude als het Nieuwe Testament wordt slavernij niet expliciet afgekeurd. Hoewel dat problematisch klinkt, was er volgens Van der Kooi toen geen sprake van een levenslange slavernij zoals tijdens het kolonialisme gangbaar was. “Vaak ging het om een slaaf die zichzelf verkocht vanwege torenhoge schulden. In feite verkocht je dus je arbeidskracht met je leven als onderpand. Het was verboden om je slaaf te doden en een bezitter van slaven had nooit recht op iemands leven.” Bovendien werden in het Oude Testament alle slaven dus vrijgelaten tijdens het jubeljaar.

Hedendaagse kansenongelijkheid

Wat kunnen we leren als we dit alles vertalen naar onze huidige maatschappij? Van der Kooi: “Ongelijkheid an sich is niet erg, maar wel als dit er toe leidt dat mensen geen fatsoenlijk bestaan kunnen opbouwen. Waar de toegang tot grond in een oudtestamentische, agrarische samenlevingen garant stond voor een goed bestaan, is dat in de huidige kennismaatschappij onderwijs. Door onderwijs krijg je toegang tot bronnen van succes. Met de Mammoetwet uit 1968, de basis voor ons huidige stelsel van voortgezet onderwijs, werd de sociale mobiliteit van bijvoorbeeld arbeiderskinderen enorm verbeterd. Een gelijke toegang tot onderwijs moet dus, wat mij betreft, altijd op nummer één, twee en drie staan.”

Wat in een oudtestamentische, agrarische samenleving de toegang tot grond was, is in de huidige kennismaatschappij de toegang tot onderwijs.

Een tweede hedendaags thema is wereldwijde economische ongelijkheid. Professor van der Kooi: “Een tragisch voorbeeld daarvan vind ik de oversteek die veel vluchtelingen vanuit Afrika maken over de Middellandse Zee. In het land van herkomst is het onmogelijk om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen, dus maken deze vluchtelingen ten einde raad de oversteek, sommigen zonder levend aan te komen. Dat maakt kansenongelijkheid een erg nijpend thema.”

Omgaan met diversiteit op de werkvloer

En als we verder inzoomen op bedrijven, wat kunnen leiders binnen een organisatie dan leren van deze oude geschriften? “Je zou kunnen beargumenteren dat een CEO eigenlijk helemaal niet zo veel macht heeft,” aldus Van der Kooi, die zich tegenwoordig verdiept in het snijvlak tussen economie en theologie. “De mensen die op de werkvloer werken zijn de uiteindelijke bron van kennis, wijsheid en productie. Alle werknemers zijn begiftigd met andere talenten, de ene heeft er meer en de andere heeft er soms ook minder. Een leider moet zijn best dus doen om deze talenten te leren kennen, zodat ze optimaal benut kunnen worden voor het bedrijf als geheel maar ook voor andere individuele werknemers. Ongelijkheid moet namelijk dienend zijn. De leider kan deze diversiteit alleen leren kennen door geregeld mee te doen op de werkvloer.” Als een leider de diversiteit aan mensen en talent erkent en benut, dan wordt dit een duurzame bron voor succes van de onderneming.

Naar overzicht