Een brede welvaart in 2040, de overstap naar duurzame energie en de grondstoffentransitie

Nederland staat voor grote uitdagingen zoals vergrijzing, digitalisering, sociale ongelijkheid en klimaatverandering. De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft een langetermijnvisie voor 2040 gepresenteerd, gericht op een duurzame economie waarin iedereen kan gedijen. Samenwerking tussen overheid, bedrijven en burgers is van cruciaal belang. Een van de belangrijke aandachtspunten is de overstap naar duurzame energie en efficiënter gebruik van grondstoffen. In dit tweede deel van een tweeluik gaan we samen met hoogleraar sociaal-economische transities aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van DRIFT Derk Loorbach in op dit onderwerp.

 

Welke rol zou de overheid moeten spelen in het versnellen van de transitie naar een duurzame toekomst, met name op het gebied van infrastructuur en beleidsvorming?

Het onderwerp waar veel mensen momenteel hun aandacht op richten, is de rol van de overheid in de transitie naar een duurzamere samenleving. In recente discussies staat vaak de term “transformatieve overheid” centraal. Een cruciaal punt dat regelmatig wordt benadrukt, is de noodzaak voor de overheid om zich meer te richten op het uitfaseren van niet-duurzame praktijken.

Deze problemen vinden hun oorsprong in diverse economische processen, belangen en regelgevingen die een echt circulaire, duurzame en rechtvaardige samenleving bemoeilijken. Een strategische benadering van de overheid is essentieel, waarbij een soort economische triage wordt toegepast om te bepalen welke sectoren en praktijken niet duurzaam zijn en zo snel mogelijk moeten worden aangepakt.

Er zijn verschillende sectoren in de Nederlandse economie die een laag economisch rendement opleveren, maar wel aanzienlijke economische en sociale schade veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn onder meer slachthuizen, glastuinbouw, delen van de landbouw met lage lonen, en olieraffinaderijen. Deze sectoren zijn moeilijk te verduurzamen en moeten daarom kritisch worden bekeken.

Daarnaast is het belangrijk om economische randvoorwaarden die het gebruik van fossiele brandstoffen stimuleren, uit te faseren. Dit omvat bijvoorbeeld het verschuiven van belastingen van arbeid naar grondstoffen, het integreren van milieukosten in productprijzen en het herzien van afvalwetgevingen.

Een fundamentele herziening van economische instituties is noodzakelijk om deze veranderingen te faciliteren. Dit omvat niet alleen de implementatie van CO2-heffingen aan de grenzen, maar ook het overwegen van sociale impact bij prijsvorming en het herdefiniëren van concepten als kwaliteit en eigendom in een duurzame context.

Kortom, het is van vitaal belang dat de overheid een actievere rol speelt in het bevorderen van duurzame praktijken en het uitfaseren van niet-duurzame processen, waarbij een strategische benadering en herziening van economische instituties essentieel zijn voor het bereiken van een circulaire en rechtvaardige economie.

Hoe zou de overheid kunnen omgaan met de uitdagingen van netcongestie, de stikstofcrisis en andere ruimtelijke vraagstukken terwijl zij streven naar een duurzame toekomst?

De stikstofcrisis en netcongestie zijn twee verschillende soorten problemen waar we momenteel mee te maken hebben. Deze problemen hebben overlappende kenmerken met andere kwesties, zoals de klimaatverandering, en worden deels veroorzaakt door de manier waarop onze economie is georganiseerd, met name in sectoren zoals landbouw en mobiliteit. Het huidige beleid lijkt voornamelijk gericht te zijn op het stimuleren van technologische innovatie om het bestaande model te verfijnen, maar slaagt er niet in om echt fundamentele veranderingen door te voeren.

Bij de stikstofcrisis zien we bijvoorbeeld dat de overheid behoefte heeft aan een meer radicale aanpak, waarbij uitfaseren een cruciale rol speelt. Hetzelfde geldt voor netcongestie, een probleem vergelijkbaar met verkeersopstoppingen, waarbij het huidige systeem van energieproductie en -consumptie dringend herzien moet worden.

Om deze problemen aan te pakken zijn er verschillende benaderingen mogelijk. Bijvoorbeeld, bij netcongestie kunnen maatregelen zoals het stimuleren van nachtelijk opladen van elektrische auto’s overwogen worden, samen met een heroverweging van ruimtelijke planning om energieverbruik en -productie dichter bij elkaar te brengen. Dit vereist een meer decentrale aanpak van energievoorziening, waarbij het hoofdnet ontlast wordt.

Echter, het oplossen van deze problemen vereist ook een ingrijpende verandering in onze houding ten opzichte van energieverbruik. Dit gaat niet alleen om technologische oplossingen, maar ook om een verandering in ons gedrag en onze verwachtingen met betrekking tot energie. Het is een complex politiek proces waarbij de overheid een centrale rol speelt, maar het lijkt erop dat het voeren van dit gesprek en het doorvoeren van de benodigde veranderingen momenteel uit de weg wordt gegaan.

De overgang naar een duurzamere samenleving zal geleidelijk moeten gebeuren, waarbij mensen stap voor stap wennen aan nieuwe manieren van energieverbruik en de voordelen hiervan ervaren. Dit vereist een zorgvuldige begeleiding van de overgangsperiode, waarbij de nadruk ligt op het creëren van een fijnere leefomgeving en het verlagen van energiekosten. Uiteindelijk zullen mensen de voordelen van deze veranderingen inzien en de nadelen vergeten die ze aanvankelijk ervoeren.

Op welke manieren kunnen consumenten worden betrokken bij de grondstoffentransitie en hoe kunnen zij worden aangemoedigd om duurzamere consumptiepatronen aan te nemen?

Ons perspectief op dit vraagstuk begint met de erkenning dat veel consumenten al een duurzamer consumptiepatroon omarmen. Sociale innovaties en initiatieven zijn alomtegenwoordig, zoals het voorbeeld van ‘Bluecity’ in Rotterdam, een cluster van ondernemers die de fiets verkiezen boven de auto, zich bezighouden met minimalisme in verpakkingen, tweedehands kleding gebruiken en deel uitmaken van buurtapps voor het delen van goederen. Dit vormt een levendige sociale circulaire economie, zij het dat deze voor overheden vaak onder de radar blijft. Het ontbreekt aan problemen die moeten worden opgelost, waardoor dit soort initiatieven minder relevant lijken voor beleidsmakers die gericht zijn op het omvormen van lineaire consumptie naar circulaire modellen.

De uitdaging voor overheden ligt in het integreren van deze sociale innovaties in beleid, wat vaak lastig blijkt vanwege de afwijkende aard ervan en de moeilijkheid om deze in kwantitatieve termen te meten. Sociaal ondernemerschap en burgerinitiatieven passen niet goed in bestaande beleidskaders, en er heerst twijfel over wie de burgers vertegenwoordigen en wie er verantwoordelijk is voor deze initiatieven. Bovendien zijn ze economisch minder interessant voor bedrijven, omdat ze vaak leiden tot lagere consumptieniveaus en meer waarde behouden in de gemeenschap.

Wat we eigenlijk willen bereiken, is een dubbele transformatie: het afbouwen van de lineaire, op fossiele brandstoffen gebaseerde economie, terwijl we tegelijkertijd de alternatieve praktijken stimuleren en toegankelijker maken. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt, ondersteund door de mogelijkheden van de digitale samenleving. Het is echter een complexe taak, gezien de voortdurende stimulans vanuit de overheid voor consumptiegroei als een maatstaf voor economisch succes.

We moeten streven naar een benadering waarbij het goede leven en duurzaamheid centraal staan, in plaats van louter economische groei. Het succes van sociale innovatie moet worden gemeten in termen van waardecreatie en verbindingen binnen de samenleving, zelfs als deze niet altijd gemakkelijk te kwantificeren zijn. Het creëren van een gezonde, leefbare omgeving en het bevorderen van sociale interactie zijn net zo belangrijk als materiële consumptie, en verdienen dus een prominente plaats in het beleidsdiscours.

In het SER rapport staat dat in Nederland de circulaire economie nog in kinderschoenen staat en dat er stappen moeten worden ondernomen om daar in 2040 wel te zijn. Wat zijn de eerste stappen die nu ondernomen moeten worden om deze verder te ontwikkelen?

MVO Nederland heeft een nieuwe economische index gelanceerd die aantoont dat 13,4% van de Nederlandse economie circulair is. Hoewel er al geruime tijd circulaire praktijken bestaan, zoals de handel in schroot en het hergebruik van papier en glas, zien we ook een opkomst van nieuw ondernemerschap en leiderschap binnen bedrijven die zich richten op het circulair maken van producten en het minimaliseren van afval door hergebruik van secundaire grondstoffen. Deze initiatieven moeten echter nog steeds binnen het bestaande economische model rendabel zijn, wat bijvoorbeeld kan worden bereikt door consumentenbereidheid om meer te betalen of het vinden van goedkopere grondstoffen. Circulaire, natuurinclusieve of regeneratieve boeren illustreren dit, waarbij het proces meer tijd en menselijke inspanning vergt.

Hoewel de circulaire economie in Nederland nog in de kinderschoenen staat, suggereert het rapport van de SER dat er nog veel werk aan de winkel is om alle grondstoffen die momenteel in Nederland worden gebruikt circulair te maken. Een uitdaging hierbij is bijvoorbeeld de veehouderij, waarbij enorme hoeveelheden soja uit Brazilië worden geïmporteerd voor voeding, wat leidt tot uitstoot van stikstof en fosfaten. Het ontbreekt echter nog aan een beleidsstrategie om lineaire delen van de economie af te bouwen, waar circulaire praktijken moeilijk toe te passen zijn. Het is van essentieel belang om te streven naar minimalisatie van energiebehoefte als uitgangspunt voor een duurzame economie, in plaats van te focussen op het verduurzamen van bestaande consumptiepatronen die vaak gepaard gaan met aanzienlijke energie- en grondstoffenverspilling.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de voorgestelde transities (energietransitie, grondstoffentransitie, voedseltransitie) niet alleen leiden tot ecologische duurzaamheid, maar ook bijdragen aan economische veerkracht?

De afgelopen jaren is er een nieuwe dimensie sterk op de voorgrond getreden: geopolitiek. China, bijvoorbeeld, heeft besloten ons plastic niet langer te accepteren, waardoor grenzen sluiten en zelfvoorzienend worden noodzakelijk wordt. Tegelijkertijd beperkt China ook de export van bepaalde grondstoffen, waardoor onze afhankelijkheid van hen duidelijk wordt, vooral gezien hun investeringen in Afrikaanse mijnen.

De COVID-19 pandemie heeft dit nog verder geïllustreerd; de verstoringen in de wereldwijde toeleveringsketens hebben ons laten zien hoe kwetsbaar we zijn wanneer we afhankelijk zijn van andere landen voor onze productie. Deze ontwikkelingen leggen een grote druk op ons om veerkrachtiger te worden in onze economie. We moeten beter worden in het behouden en zelf produceren van grondstoffen, evenals in het hergebruiken van materialen uit afval om nieuwe producten te maken.

 

Het volledige SER rapport kunt u vinden via deze link!

Naar overzicht