Belastingheffing in een data-economie is zo simpel nog niet

Het huidige belastingsysteem is al 100 jaar hetzelfde. Door technologische ontwikkelingen en globalisering is onze samenleving totaal veranderd, maar ons belastingstelsel dus niet. Past dit systeem nog wel bij de huidige data-economie? Maarten de Wilde, professor Internationaal en Europees Belastingrecht aan de Erasmus School of Law en director bij PwC, vindt van niet. In dit nieuwe deel van onze serie ‘de data-economie’ gaat hij in op de noodzakelijke modernisering van het wereldwijde systeem van belastingheffing.

Momenteel wordt de winst van juridische entiteiten zoals bv’s belast op de plek waar zij of hun dochterbedrijven gevestigd zijn. In welk land ze gevestigd zijn, wordt bepaald aan de hand van de productiefactoren, zoals kapitaal en arbeid. Waar de productiefactoren van bedrijven geconcentreerd zijn, daar zijn ze gevestigd. Er wordt niet gekeken naar afzetmarkt, zoals in de omzetbelasting wel gebeurt.

Op welke manieren schiet het huidige systeem te kort?

Dit systeem heeft volgens Maarten de Wilde verschillende keerzijden. “Landen zijn soeverein, dus ze bepalen zelf of en hoe veel belasting ze heffen. Het gebeurt nu dat landen met elkaar gaan concurreren om investeringen.” Bedrijfseconomisch gezien is belasting namelijk een kostenpost. Als je als land weinig belasting heft, verbetert je vestigingsklimaat dus. Bedrijven zijn bezig met het optimaliseren van belastingen: ze vestigen zich wat dat betreft dus bij voorkeur in landen met lage belastingtarieven. “Belastingconcurrentie leidt in het slechtste geval tot een race to the bottom. Uiteindelijk gaat belastingconcurrentie ten koste van de belastingopbrengsten van individuele landen.”

Een tweede probleem met het huidige systeem van belastingheffing is dat techbedrijven in sommige landen wel omzet realiseren, maar daar niet in de belastingheffing betrokken worden. Professor de Wilde: “Via internet bereiken ze een bepaalde markt, maar ze hoeven zich daar niet te vestigen. Ze kunnen deze markten online prima bedienen vanuit bijvoorbeeld de Verenigde Staten.” Om dit probleem op te lossen, moet er in de belastingheffing wellicht ook rekening met afzetmarkt gehouden worden.

Wordt er gewerkt aan een oplossing?

Omdat belastingconcurrentie ten koste gaat van hun belastingopbrengsten, zijn veel landen bereid om dit probleem op mondiale schaal op te lossen. De laatste jaren stond dit onderwerp hoog op de politieke agenda. “Berichtgeving over vermeende belastingontwijking van techbedrijven als Apple en Google hebben de politieke discussie aangezwengeld. Of deze bedrijven belasting hebben ontweken, weet ik niet. Je kunt nauwelijks een smoking gun identificeren, omdat informatie niet publiek beschikbaar is. Er is dus geen direct bewijs,” aldus Maarten de Wilde. “Overigens is er in het fiscaal recht filosofisch gezien helemaal geen consensus waar bedrijven belasting zouden moeten betalen.”

Maarten de Wilde: “Afgelopen zomer leidde deze jarenlange politieke discussie tot een doorbraak. Een groot aantal landen tekende een politiek akkoord.” Dit zogenaamde BEPS 2.0 akkoord bestaat uit twee pijlers. De eerste pijler zorgt ervoor dat landen toch kunnen heffen over winsten van bedrijven, denk aan techbedrijven, die wel afzet maar geen fysieke aanwezigheid hebben in dat land. De tweede pijler houdt in dat een land mag bijheffen tot 15% als een ander land minder belasting dan dat percentage heft. Met dit akkoord wordt dus enerzijds belastingconcurrentie tegengegaan en anderzijds wordt het belastingsysteem meer toegesneden op de digitale economie.

Dit klinkt als een grote stap vooruit, maar is dat ook zo?

“Of dit gaat werken, zullen we moeten zien. Het wordt een enorm ingewikkeld systeem. Bovenop het huidige systeem van winstbelasting, wordt daar als het ware een compleet nieuw systeem gestapeld.” Het oude systeem dat aansluit bij de fysieke aanwezigheid van bedrijven blijft namelijk bestaan. Techbedrijven moeten straks dus zowel belasting betalen in het land waar ze gevestigd zijn, maar, dankzij pijler 1, ook in de landen waar ze gebruikers hebben. Hoeveel belasting ze daar moeten betalen, wordt bepaald aan de hand van een ingewikkelde formule.

Controverse en rommeligheid liggen op de loer

Als een land te weinig belasting heft, moeten andere landen volgens pijler 2 gaan bijheffen tot het minimumtarief van 15%. Eerst moet dus bepaald worden of een land te weinig belasting heft, vervolgens moeten landen onderling bepalen welk land bij mag heffen. “Ik vraag me af of we een voldoende doordacht mechanisme gaan invoeren. Controverse en rommeligheid liggen op de loer”, aldus Maarten de Wilde.

En digitaks, zoals Frankrijk heeft, werkt dat?  

“Digitale dienstenbelastingen, zoals Frankrijk die heeft ingevoerd, leiden tot enorme fragmentatie. Ook de OESO vond dat onwenselijk. Je kunt beter met elkaar tot afspraken komen dan ieder voor zich”, aldus Maarten de Wilde. Digitale dienstenbelastingen leiden dus tot fragmentatie, het is ieder voor zich. Isolationisme ligt op de loer. De Verenigde Staten waren daarom ook sterk gekant tegen de Franse digitaks. De VS vonden dat deze belasting te veel gericht was tegen Amerikaanse techbedrijven. “De VS hebben daarom ingestemd met pijler 1, maar tegelijkertijd wel een compromis met verschillende Europese landen gesloten, waaronder Frankrijk. Er is afgesproken dat deze landen stoppen met digitale dienstenbelastingen.”

Wat is een betere oplossing?

Maarten de Wilde: “In mijn optiek is het beste om belasting te heffen op basis van omzetverdeling. De wereldwijde totaalwinst wordt dan verdeeld op basis van hoeveel omzet behaald wordt in verschillende landen. Onder andere in mijn promotieonderzoek en oratie heb ik hier een lans voor gebroken.” Hoewel verschillende ontwikkelingslanden een voorstel hebben gedaan in deze richting, was hier niet voldoende politiek draagvlak voor. Professor de Wilde: “De politieke realiteit is dat landen vooral denken aan hun eigenbelang. In de academische wereld los je zo’n probleem op door te kijken welke bouwstenen het beste passen. In de politiek gaat het vooral om macht en machtsverhoudingen.” De gekozen oplossing is dus niet altijd de beste oplossing.

Dit artikel is geschreven door Wilmer Klaassen, student-assistent bij Erasmus Institute for Business Economics (EIBE).

Naar overzicht